
Laaghangend, als lakens wapp’rend aan een lijn
broos en kwetsbaar varend, haast onbeweeg’lijk stil op weg
langs bergen en langs dalen, over land en over water
tussen toppen van de dennen, zo nu en dan beschenen
door ochtendzonnestralen, die zich hun wegen banen
Uit de nauw gesloten sluier, van de wolken dicht en laag
haast tastend kunnen voelen, soms naast en naderbij
heel even dan vervluchtigd, als zonnewarmte zegeviert
Dan uit de verte zich weer vormend, onzeker maar gewis
dra traag de lege ruimte eisend, waar niks te winnen valt
Als witte wol zich wagend, de sfeer zelfs zwaarder maakt
zo laag daar hangend vlieden, als lakens even wapperend
Totdat het donker de contouren wist, het licht zich dooft
Verder zonder onz’ verbaasde blik, hun weg vervolgend
tot ze niet meer hoeven, opgelost vergeten, en nooit meer zijn
Geef een reactie